Oproep
Fan ‘e Foarsitters,
Is het weidevogelseizoen 2024 een seizoen om snel te vergeten? Als je deze vraag stelt aan een willekeurige nazorger of boer die aan agrarisch natuurbeheer (ANLb) doet, krijg je waarschijnlijk als antwoord ‘zeker weten’.
Net als het rampjaar 2020 is er minder dan 50% van de gruttokuikens vliegvlug geworden, met op meerdere plekken een percentage onder de 40%. Een dergelijk slecht weidevogelseizoen werkt behoorlijk negatief door op de motivatie van nazorgers en boeren binnen én buiten ANLb gebieden. Zeker als een dergelijk seizoen geen uitzondering (meer) is. Volgens sommigen dus ‘om moedeloos’ van te worden.
En als je dan de beschikbare nazorgcijfers in het BFVW registratie bekijkt, zijn er een paar in het oog springende oorzaken van de slechte resultaten. Sommige oorzaken zijn al langer bekend en op korte termijn moeilijk te veranderen. Hoe kun je bijvoorbeeld op korte termijn de broedbiotoop voor weidevogels verbeteren zonder dat het een boer direct in financiële nood brengt? Een grote uitdaging zonder makkelijke oplossingen. Gelukkig zijn er al vele boeren in Fryslân die dat in samenwerking met bevlogen nazorgers wel lukt. Vaak met ondersteuning vanuit het systeem van ANLb. En dan nog hebben ook deze boeren met regelmaat last van invloeden van buitenaf. Invloeden die negatief uitpakken voor weidevogels en dus ook voor deze boeren én natuurlijk ook voor vrijwillige nazorgers.
Bijvoorbeeld de invloed van roofdieren (predatoren) op geregistreerde nesten, broedparen én op kuikenoverleving. Deze invloed is nog altijd groot, met grote verschillen per plaats en per jaar. Grondpredatoren als de kat, vos, steenmarter en andere marterachtigen, maar ook ‘nieuwe soorten’ als das en wasbeerhond kunnen plaatselijk grote invloed hebben op het uitkomstsucces van de eieren. Voor de kuikens zijn dat vooral luchtpredatoren als de zwarte kraai, buizerd, blauwe reiger en bruine kiekendief. Dit gevoelige onderwerp houdt de gemoederen in weidevogelland steeds meer bezig. Vooral omdat de (negatieve) invloed van predatoren op de weidevogelstand in verhouding steeds groter wordt.
De besturen van BFVW en BNF vinden het daarom tijd voor actie om inspanningen op het gebied van predatiebeheer verder op te voeren. Zij realiseren zich dat er (juridische) beperkingen kleven aan intensiever predatiebeheer, maar eigenlijk is het al 5 over 12 voor de weidevogels. Het punt is nabij dat de stand van weidevogels zo laag wordt dat geen enkele maatregel nog zin heeft. Het punt dat zaken als een ANLb-systeem of de grootschalige inzet van vrijwilligers niet meer verantwoord zijn. Dan is het over en uit en dat willen we met zijn allen koste wat kost voorkomen.
Daarom roepen de Bond Friese VogelWachten en BoerenNatuur Fryslân de Europese, landelijke, provinciale en gemeentelijke politiek op om de mogelijkheden voor predatiebeheer (tijdelijk) te verruimen. Zo kunnen we er op korte termijn voor zorgen dat er nog een lange termijn overblijft voor boeren en nazorgers om zich voor in te zetten. Inzet die nodig is om de weidevogels te redden en te behouden voor een Fryslân met een biodivers en levendig landschap.
Keimpe Strikwerda – voorzitter Bond Friese Vogelwachten
Albert van der Ploeg – voorzitter BoerenNatuur Fryslân
Toelichting:
Dat de invloed van predatie op broedresultaten van weidevogels groot kan zijn, is al langere tijd bekend. Per gebied en per jaar kan deze invloed fluctueren. De predatiedruk wordt voor een belangrijk bepaald door de aanwezigheid van het aantal en de verscheidenheid aan predatoren. Ook de beschikbaarheid van prooien voor predatoren verschilt per gebied en per jaar. Zo kan het aanbod van muizen in boerenland maken dat er sprake is van een goed of slecht weidevogelseizoen. Maar ook weersomstandigheden hebben soms grote invloed. Dat maakt het moeilijk om keiharde cijfers over de predatiedruk te publiceren. Wat wel een sterke indicator is, is het verschil in predatiedruk tussen 3 Friese Waddeneilanden (Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog) en de vaste wal. Op deze Waddeneilanden komen behalve de bruine rat nauwelijks grondpredatoren voor. Ook luchtpredatoren zijn beperkt actief. Dit maakt een vergelijking tussen Waddeneilanden en de vaste wal interessant. Het verliespercentage ligt bijvoorbeeld op de Waddeneilanden structureel en significant lager. Dit gegeven heeft vooral betrekking op de nestfase.
Een andere indicatie is het verschil in het zogenaamde BTS-cijfer. Dit cijfer geeft aan hoeveel geregistreerde nesten en broedparen van weidevogels ‘vliegvlugge’ kuikens voortbrengen. Dit cijfer is dus een indicator van de nestfase én de kuikenfase. Ook hier is het cijfer op de 3 Waddeneilanden structureel positiever. Dit verschil is wel minder groot dan bij het verliespercentage, omdat op Waddeneilanden andere negatieve invloeden sterker zijn. Zo kunnen weeromstandigheden en massatoerisme grotere invloed hebben op de weidevogelstand op Waddeneilanden.